Dragen
'En moet je dan ook mensen afleggen?'
Sinds ik heb geschreven dat ik de opleiding voor uitvaartbegeleider volg, is dát misschien wel de meest gestelde vraag. Ik kan dan meteen een belerend vingertje opsteken, want het woord ‘afleggen’ wordt in de uitvaartbranche niet meer gebruikt. Het heet ‘de laatste verzorging’ en bestaat uit het wassen van de overledene, eventueel nog nagels knippen, haren in de plooi leggen en de kleding aandoen, waarin hij of zij begraven of gecremeerd gaat worden.
Veel uitvaartbegeleiders doen dat óók – er zijn er zelfs bij die dát het mooiste onderdeel van hun vak vinden – maar ik ga het niet doen. Ik wil het gaan uitbesteden aan mensen die dat met veel liefde kunnen en ook doen. Bij mijn moeder waren het twee mannen van midden twintig. Ze noemden het allebei hun roeping.
Maar ik moet het wel leren. Een hele dag wordt er in de opleiding ingeruimd voor de laatste verzorging. Ik weet nu dus alles over kinrolletjes om te voorkomen dat de onderkaak naar beneden zakt, over gaasjes die over de oogbol worden gelegd, zodat de oogleden mooi gesloten blijven en de flufstroken, voor als het lichaam onverhoopt gaat ‘lekken’.
Ai, ik weet het, dit klinkt niet echt smakelijk en het is misschien ook wel daarom dat ik dit werk liever aan anderen overlaat. Overigens gebeurt dat ‘lekken’ dankzij moderne koeltechnieken nauwelijks nog. En wil je het echt voorkomen, dan kan er worden gekozen voor tanatopraxie, een lichte vorm van balseming.
Ik heb intussen ook moeten leren hoe je overledenen in de kist legt – dat is nog niet zo eenvoudig. Hoe je ze op een brancard van boven naar beneden vervoert en hoe je als uitvaartleider de dragers instrueert. Dragers, een fenomeen dat aan het uitsterven is. Bij crematies zie je ze al bijna niet meer. De kist met de overledene wordt voor in de aula gezet, al voordat familie en bekenden arriveren.
Bij begrafenissen wordt er vaak gebruik gemaakt van een schaarwagentje op wieltjes, dat langzaam de kerk in wordt gereden, geflankeerd door zes familieleden of bekenden. Een enkele keer wordt de overledene nog echt naar binnen gedragen. En wat je nóg minder ziet, de kist op de schouders nemen. Ook dát heb ik moeten leren. De lichtste cursiste ging in de kist liggen en vervolgens moesten wij haar – steeds in zestallen – op onze schouders nemen. Zwaar? Nee. Veel minder zwaar dan dragen met de handen, want écht dat voel je, als je van achterin een kerk naar voren moet lopen.
Ik moet bekennen dat het iets met me deed. Zowel het zien van mijn medecursisten die een kist op de schouders namen als het zelf mee dragen. Hoe mooi is het om door de mensen die je het meest nabij staan in die laatste momenten letterlijk op de schouders te worden genomen. Ik kreeg er een brok van in mijn keel. En hoe mooi is het om daarna samen met de naasten een afscheid neer te zetten dat klinkt als een klok? Met mooie toespraken, een pakkend In Memoriam en muziek waar de overledene van hield. Dát wordt mijn grote uitdaging en hoe meer ik me er in verdiep, hoe meer zin ik er in krijg.