top of page

Blog

Nog een beetje erbij


Ik lees het interview met Rob Kemps in Mezza. We delen eenzelfde liefhebberij, als ik het zo mag noemen: begraafplaatsen bezoeken. En bij hem dan in het bijzonder: Père Lachaise in Parijs. Dat is inderdaad een bijzondere plek. Ik sjouwde er ooit een hele dag rond, was onder de indruk van de bekende namen die ik op de stenen las: Edith Piaf, Jim Morrison, Chopin, Maria Callas en nog veel en veel meer.


Bij de urnenmuur bleef ik wat langer staan bij de as van wielrenner Laurent Fignon, slechts vijftig jaar oud geworden. Ik mocht zijn overwinning in de Giro van 1989 live meemaken, maar ook een van de meest memorabele momenten in de Tourgeschiedenis: de afsluitende tijdrit op de Champs Elysées, ook in 1989, waarin Fignon in gewonnen positie – niemand die nog aan zijn zege twijfelde – tóch de Tour nog verloor. Acht seconden bedroeg het verschil met hem en de uiteindelijke winnaar: Greg LeMond.


Later las ik dat Fignon in die tijdrit met een zogenaamde derde bal kampte, een uiterst pijnlijke ‘blessure’ tussen de benen. Niet zo vreemd dus dat hij had verloren. Een paar jaar geleden vertelde zijn weduwe in een interview met Sammy Neyrinck in Vive le Vélo dat Fignon na die nederlaag jarenlang de Champs Elysées had gemeden. Zo diep zat het verdriet, de boosheid en de teleurstelling. Niemand sprak nog over zijn Tourzeges van 1983 en 1985 en zijn Girowinst in 1989. Iedereen had het alleen nog maar over die acht luttele tellen.


En daar stond zijn as… En daar zag ik hem in gedachten weer fietsen…


Toen jongste dochter Kris onlangs voor haar opleiding een week in Parijs was en na zes dagen geen idee had waar ze de zevende dag aan moest spenderen, raadde ik haar aan om naar Pére Lachaise te gaan. Ze had er beduidend minder mee dan ik. Veel namen zeiden haar niets. Ze ging op mijn aanraden wel even langs bij Victor Noir, de journalist wiens bronzen beeld op zijn graf ligt. Kemps heeft het er ook over. Het beeld is intussen groen geworden, behalve de bobbel in zijn broek, die goudkleurig ligt te glimmen, omdat heel veel vrouwen eroverheen wrijven. Het zou de vruchtbaarheid ten goede komen. Ik ben er destijds van afgebleven, mijn vruchtbare jaren zaten erop. Dochterlief stuurde een foto met haar hand op de bobbel – big smile op haar gezicht.


En zo heeft elk graf een verhaal. Op elke begraafplaats. Ik kan er uren ronddolen. Zelfs als ik er niemand heb gekend. Ik lees de namen, ik tel uit hoe oud de mensen zijn geworden, bedenk er zelf de verhalen wel bij.


In mijn eigen dorp kom ik – beroepshalve - wat vaker op het kerkhof en dan zie ik ze ineens weer voor me: de groenteboer, de smid, mijn veel te vroeg overleden peettante, de moeder, die ik alleen maar kende van bij de schoolpoort. Ook mooi van een kerkhof: het delen van verdriet met andere naasten. Een plek waar je altijd wel iemand tegenkomt.


Maar… steeds minder mensen kiezen voor begraven. En als ze ervoor kiezen, is het vaak voor natuurbegraven, waar een houten boomschijf op je graf mag rusten, waarin je naam is gebrand. Als ie is verrot, weten alleen je naasten nog dat jij er ligt.


Urnen worden nauwelijks nog bijgezet in muren. De as wordt verstrooid, in een bos, op de hei, op zee.


Rob Kemps kwam als kind al graag naar het kerkhof in Best, lees ik. Zijn overgrootvader en -moeder liggen er begraven. Mensen die hij nooit had gekend. ‘Maar ze liggen er nog steeds. Met hun eigen verhaal, zoals iedereen dat heeft… Je bent wel dood, maar je bent er ook nog een beetje bij…’


Zo is dat. Met het uitstrooien in een bos, op de hei, op zee en het begraven in de natuur dobberen de mensen van toen steeds verder van ons weg, verdwijnen ook hun verhalen. En dat is toch jammer…






Eerdere blogs
Archief
Volg mij
  • Grey Facebook Icon
  • Grey Twitter Icon
bottom of page