De foto
Ik had de foto nog nooit eerder gezien. Hij moet genomen zijn in 1939, misschien zelfs 1940, in elk geval voordat de oorlog uitbrak, want mijn opa staat erop en die verbleef tussen 10 mei 1940 en oktober 1944 in Engeland. Als één van de beschermers van de regering in ballingschap. Hij was zelfs een tijdje kamerbewaarder van de minister van Oorlog, Pieter Gerbrandy.
Op de foto draagt hij zijn marechaussee-tenue. Hoge zwarte laarzen, een jasje met blinkende knopen, twee medailles, als ik het goed zie, én koorden, die vast een andere naam hebben. Op zijn hoofd een hoge pet.
De foto kwam vorige week tevoorschijn uit de verzameling van tante Jeanne, die op 91-jarige leeftijd overleed. Ze was het meisje rechts op de foto, de jongste uit het eerste huwelijk van mijn opa. De vrouw naast hem is zijn tweede echtgenote. Op hun schoot dragen zij de kinderen uit dat tweede huwelijk, ook al allebei dood. Het meisje, Annie, werd slechts vijf jaar. Het jongetje, ome Wil, overleed een jaar of zes geleden. Hij was tachtig.
Het hele gezin is er niet meer…
Ik bleef maar naar de foto kijken, de foto die zo veel vertelde over het leed dat dit gezin ten deel viel. Opa’s eerste vrouw stierf op 37-jarige leeftijd aan tbc. Het gezin telde toen zes kinderen tussen 11 en 2 jaar oud. Er was ook nog een zevende kindje, maar dat werd slechts anderhalf. Binnen een jaar was opa opnieuw getrouwd. Hij had iemand nodig die zijn kinderen kon verzorgen. Volgens de overlevering reageerde zijn tweede vrouw, die ik altijd als oma heb gekend, op een krantenadvertentie. De arts, bij wie ze altijd huishoudster was geweest, was overleden. De pastoor wilde haar wel overnemen. Het werd kiezen tussen een gezin verzorgen en misschien nog zelf moeder worden of de pastoor ondersteunen. Ze koos voor het eerste.
Zou ze er ook voor hebben gekozen als ze wist wat haar stond te wachten? Toen op 10 mei 1940 de oorlog uitbrak moest opa zich melden in Breda. Wekenlang was hij spoorloos. Pas in augustus kwam het bericht dat hij in Engeland zat. Het gezin was toen al door de Duitsers uit de kazerne gezet. Het kon terecht in de voormalige onderwijzerswoning in een naburig dorp.
En daar braken vier zware jaren aan. De oudste zoon kreeg tbc en overleed. Hij was pas twintig. Mijn pa kreeg tbc en moest naar een sanatorium, dertig kilometer verderop. Mijn oma bezocht hem soms en die afstand overbrugde ze op een fiets met houten velgen
… Het reisje kostte haar een hele dag. Haar eigen dochtertje overleed aan een hersenvliesontsteking. Het verdriet daarover tekende haar verdere leven.
Ik keek naar het meisje, ik kende haar alleen van een andere foto die bij mijn opa en oma boven de haard hing. Ik keek naar de zes oudste kinderen, die hun moeder al zo vroeg hadden verloren. Mijn pa was zeven, tante Jeanne net twee. Mijn pa had nog vage herinneringen aan zijn moeder, tante Jeanne geen. Haar hele leven moest ze de onvoorwaardelijke moederliefde missen. En hoe ouder ze werd, hoe groter dat gemis werd. Haar laatste woorden waren: ‘nu kan ik eindelijk mijn moeder zien…’
Mijn nicht had bij het afscheid een prachtige toespraak, waarin ze opsomde wat haar moeder allemaal voor haar had betekend. Het was een lange ris. ‘Mijn moeder stond voor, achter, maar vooral naast mij.’
En dat alles had haar eigen moeder nooit mogen ervaren.
Ik keek ’s avonds na de uitvaart, die ik had mogen begeleiden, opnieuw naar de foto. Zes kinderen die hun moeder hadden moeten missen en een moeder, die haar enige dochter als kind verloor.
Het stemde mij verdrietig - meer dan tachtig jaar nadat de foto was gemaakt.
Comments