Bij elkaar
Als jong meisje kwam ze als hulp in de huishouding bij een groot boerengezin met jongens terecht. Er was dringend behoefte aan iemand die kon helpen met koken, poetsen en wassen. Thuis maakten ze er grapjes over. Ze zou wel snel aan een van de zonen worden gekoppeld. Maar daar wilde ze niets van weten. ‘As ge da mar nie denkt…’
Toch liep het zoals ze thuis al vermoedden. Want een van de zonen zag haar wel zitten én zij hem tenslotte ook. Ze trouwden op een ijskoude januaridag 1963 en betrokken, nadat ze eerst nog een poosje op een bovenverdieping bij een zus hadden gebivakkeerd, een nieuw huis in een nieuwe straat, waar veel jonggetrouwden neerstreken. Het was dat er in die tijd nog geen borden in de voortuin werden geplant na een geboorte, anders had het er weldra van gewemeld. Ook bij hen meldde de ooievaar zich: eerst een meisje, toen een jongen.
Ze vormden een doorsnee gezin in een doorsnee straat. Hij werkte als chauffeur en grondwerker en later, toen zijn rug begon op te spelen, in de plantsoenendienst. Zij verdiende een centje bij met tabak striepen, snoepjes inpakken in een plaatselijke fabriek én - samen met hem - het huis-aan-huisblad bezorgen. Elke donderdag, week-in, week-uit, honderden adressen.
Ze hadden geen buitensporige wensen, geen grote dromen. Ze waren gelukkig met hun twee kinderen en met elkaar. Hun huis, de tuin, de straat - die wereld was groot genoeg.
Een heel gewoon stel en ook weer niet, want voor de mensen om hen heen waren ze meer dan een oom, een tante, een collega, een buurvrouw, een klant. Hij stond altijd paraat om anderen te helpen. Zij bood een luisterend oor en gaf wijze raad als er problemen waren. Hun huis was een zoete inval. De broodbezorger dronk er zijn dagelijkse kopje koffie en bleef bevriend, ook na zijn pensionering. De kinderen van de buren mochten er onder een dekentje op de bank ziek-zijn, als hun ouders moesten werken. Hij kookte wat extra voor onverwachte bezoekers en zij maakte voor de hele familie én de buurt rijmpjes als Sinterklaas in het land was.
Toen er kleinkinderen kwamen, werden ze bij oppasopa en -oma. Terwijl zij na schooltijd spelletjes speelde met die kleinkinderen, dweilde hij de vloer of kookte alvast het eten.
Ze werden dan ook allebei op handen gedragen. Ook toen ze steeds vergeetachtiger werden. Eerst zij, toen ook hij. Een verhuizing naar een kleinere woning met meer verzorging werd noodzakelijk. En later zelfs naar een gesloten afdeling van een verzorgingstehuis. Weinig mensen kregen zoveel bezoek van de kinderen en de kleinkinderen als zij. Lang hoefden die nooit naar hun ouders en grootouders te zoeken. Waar zij was, was hij. En waar hij achter zijn rollator schuifelde, 'rolde’ zij erachteraan.
Totdat corona vorige maand eerst hem en toen ook haar ziek maakte. Allebei een eind in de tachtig, fysiek én mentaal niet veel meer bij te zetten. Hij stierf als eerste. ‘Jouw man heeft een stoeltje in de hemel gekregen’, zei een verzorgster tegen haar. ‘Dan hoop ik dat ik straks op zunne schoot mag zitten’, was haar gevatte antwoord.
Straks duurde niet lang, welgeteld vijf dagen. Het verdriet was groot, maar tegelijkertijd had het dubbele verlies ook iets moois, want hun ouders en grootouders waren weer waar ze het liefste waren: bij elkaar.
Comments